Correcties voor ‘klacht’ SAR

Uitgebreide correcties inhoud ‘klacht’ SAR

De datum van ziekmelding was 17-09-2014 en niet 01-09-2015

Zowel in september als in december zijn er gesprekken geweest in aanwezigheid van mevrouw Aletta Bouman waarin de reden van mijn burn-out werd besproken.

Afwijzen van contacten met de leidinggevende was niet aan de orde. Wat wel is gebeurd is dat ik na 3x elke week te zijn opgebeld door Menno met de vraag hoe het was, hem duidelijk heb gemaakt dat zijn wekelijkse telefoontje (waarbij als ik er niet was hij mij mailde dat ik een afspraak moest maken met het secretariaat) mijn herstel niet bepaald bevorderde. Vanaf eind november heb ik daarna op deze manier geen contact meer met hem gehad.

In november was ik bij het EUPHA congres, waar Menno en ik elkaar ook zijn tegengekomen en hebben elkaar daar gesproken. Ik voelde mij verplicht dit congres te bezoeken omdat er diverse taken door mij moesten worden verricht vanuit mijn positie als vice-president – Daniëlle was een paar jaar daarvoor door mij president gemaakt van de door mij in 2001 opgerichte Section Child and Adolescent Public Health.
Ik neem aan dat de verwijzing naar het andere congres het bezoek aan Freiburg betreft. Dit was in juni 2015, een periode waarin ik al geruime tijd tevergeefs had geprobeerd een afspraak met Menno te maken om mijn hernieuwde tewerkstelling te bespreken.
Beide reizen zijn officieel aangevraagd en door Menno goedgekeurd/ondertekend – als dat niet op deze wijze gebeurt kan ook geen vergoeding voor reiskosten worden verkregen.

Overigens ben ik zeker na februari 2015 de nodige activiteiten blijven uitvoeren waaronder beoordeling Klinische Lessen, Fonds PratenOverGezondheid en overleg met Manna en Daniëlle (die daarvoor een aantal keren bij mij thuis is geweest) over MOCHA. Het was immers niet het werk maar de toxische werkomgeving die mij verhinderde deze werkzaamheden op de afdeling te verrichten.
Tijdens het gesprek over de aanvang van mijn werk op 2 juli 2015 is gesproken over mijn inzet voor MOCHA. Tijdens dit gesprek – dat bijgewoond werd door Miranda, zie eerste verslag – heeft Menno bij herhaling toegegeven dat dit project niet dan door mijn (EUPHA)contacten en inspanningen door de afdeling zou zijn verkregen. Hieronder zeer in het kort de geschiedenis rond MOCHA.

Aanvankelijk zou ik diverse taken hebben in MOCHA: leader Workpackage C, leader DIPEx onderdeel MOCHA en Country Agent. Hiervoor was ik persoonlijk door Mitch Blair en Michael Rigby – de coördinatoren van het project – benaderd.
In overleg met hen heb ik met het oog op mijn naderende pensionering gevraagd of zij als leader resp. Daniëlle Jansen en Manna Alma zouden willen aanstellen met mij als ‘co-leader’. De functie van Country Agent zou bij mij blijven liggen.
Op basis hiervan en omdat Menno mogelijkheden zag een tweetal promovendi aan te stellen werd de bijdrage voor mijn activiteiten zeer sterk gereduceerd. Dit was mede op mijn aandringen omdat anders een goed uitvoeren van het project als zodanig erg moeilijk zou worden. Bijgaand de berekening van het budget dd. juni 2015.

Tijdens het gesprek op 2 juli werd mij meegedeeld dat ik na mijn pensionering geen geld kon verwachten voor te verrichten arbeid – aanvankelijk werd gezegd dat er geen rol voor mij was weggelegd in dit project. Het geld zou op zijn en ook voor – mocht ik toch werkzaamheden willen blijven verrichten – reis- en verblijfskosten zou geen financiële vergoeding mogelijk zijn. Gezien het feit dat de DIPEx promovendus naar Canada (i.p.v. Oxford) gaat om een cursus rond kwalitatief onderzoek te volgen kan ik mij daar iets bij voorstellen.
Ik heb toen aangegeven dat ik daarover wilde nadenken. Wij spraken af een volgend gesprek te houden op 24 augustus  waarin ik zou aangeven of ik verder wilde werken aan MOCHA.

Al in maart had ik – op basis van het feit dat de aanstelling als Country Agent op persoonlijke titel was (zie email Mitch) en gezien mijn recente ervaringen met Menno – met Mitch en Michael overlegd wat alternatieven waren om wel aan MOCHA te werken maar niet onder leiding van Menno. De functie Country Agent is geen onderdeel van de genoemde workpackages en als zodanig uitstekend daarvan los te koppelen (zie email Mitch). We waren daar druk mee bezig en er lag een ‘honorary contract as visiting senior researcher’ bij Imperial College in Londen in het verschiet. Ik heb daarbij uitdrukkelijk aangegeven dit desnoods zonder vergoeding te willen doen (maar wel vergoeding van reis- en verblijfskosten mocht dit aan de orde zijn).
Na 2 juli heb ik hen aangegeven dat ik graag een en ander geregeld zou zien per 1 januari 2016.
Overigens was er in die tijd geen sprake van een ‘projectleiding’, noch bij Menno, noch bij Daniëlle.

Op 24 augustus heb ik gezegd geen rol meer te willen spelen bij MOCHA, maar met Daniëlle en Manna werd afgesproken dat ik na 1 januari altijd benaderbaar zou zijn mochten er vragen zijn.
Begin september vertelde ik Daniëlle hetgeen men bij Imperial aan het uitzoeken was. Toen zij daaruit begreep dat dit mogelijk zou kunnen inhouden dat een bedrag zou worden ingehouden op de verkregen ‘lump-sum’ zei ze dat ze dat wel met Mitch zou gaan bespreken. Dit heeft zij op 11 september gedaan en daarbij een dusdanig negatief beeld van mij geschetst dat Mitch mij op 14 september een uiterst negatief gestelde email stuurde (de email waarop naar ik aanneem Menno doelt – deze email was aan mij persoonlijk gericht en had ik naar Daniëlle doorgestuurd om haar duidelijk te maken wat mijn redenen voor gekwetsheid/boosheid waren). Die avond had ik een telefonisch gesprek met Daniëlle en daarin heb ik zeker mijn boosheid laten merken – mogelijk voorstelbaar als iemand een laatste mogelijkheid om zijn loopbaan in positieve zin af te sluiten op onheuse wijze wordt ontnomen. Van intimidatie was zeker geen sprake, laat staan fysieke bedreiging. Ook de opmerking dat dit zou kunnen zijn bij een ontmoeting onzerzijds is volstrekt in tegenspraak met niet alleen de lange samenwerking in prima onderlinge verstandhouding tot die tijd maar zeker ook met mijn fatsoensnormen en integriteit. Hier lijkt meer sprake te zijn van projectie.

Woensdag had ik een regulier bilateraal overleg met Menno. Hij vroeg mij na binnenkomst of ik met Daniëlle had gesproken. Ik beaamde dat waarop hij zei dat Daniëlle dit gesprek als bedreigend had ervaren en dat ik daar iets aan moest doen. Mijn antwoord was dat de beschuldiging volkomen uit de lucht gegrepen was en dat ik er niet over peinsde daar iets mee te doen. Menno zei toen dat ons gesprek wat hem betreft dan zeer kort zou zijn en dat hij stappen zou ondernemen. Aannemende dat het gesprek ten einde was heb ik toen zijn kamer verlaten. Bij het weggaan meldde hij ook nog dat mijn handelen richting Londen volkomen onacceptabel was, zonder daarbij te zeggen dat het gesprek wat hem betreft nog niet ten einde was.
Mijn vrouw had in voorgaande jaren uitgebreid samengewerkt met Daniëlle en was zeer verbaasd over de gang van zaken. Zij heeft daartoe – overigens zonder aansporing mijnerzijds – eveneens op 14 september ’s avonds per email contact opgenomen met Danielle waarop Danielle antwoordde dat een gesprek bij een kop koffie een goed idee was. Zij heeft vervolgens op woensdagmiddag (na mijn gesprek met Menno – geen causaal verband) een gesprek met Daniëlle gevoerd. Dit gesprek – dat meer dan een uur duurde – resulteerde in de afspraak dat Daniëlle een en ander zou rechtzetten bij Menno en dat zij samen met mij een email zou sturen naar Mitch. Dit werd nog eens middels een email van mijn vrouw bekrachtigd.
Ik heb haar toen een email gestuurd met de vraag of wij op korte termijn een afspraak zouden kunnen maken om de toekomstige samenwerking te kunnen bespreken (zie email)
Toen mijn vrouw op vrijdag nog niets van Daniëlle hadden gehoord (geheel buiten de normale gang van zaken) heeft mijn vrouw gevraagd of Daniëlle haar email wel had ontvangen. Ze heeft een leesbevestiging ingevoerd en gezien dat de mail is gelezen maar heeft tot op heden geen antwoord gekregen.

Maandag 21 september kreeg ik een email van Daniëlle waarin zij vertelde niets meer te kunnen doen (zie email) – het was duidelijk dat zij de afspraken niet zou nakomen; mijn vrouw heeft ook geen antwoord op haar emails gehad.

De dinsdag daarop heb ik een emailwisseling gehad met Mitch (zie emails) waarin ik onder meer aangaf sterk onaangenaam getroffen te zijn door de toonzetting en impliciete beschuldigingen. Mitch heeft mij toen een ‘excuus-email’ gestuurd met de opmerking dat hij heel graag met mij zou verder werken maar dat een betaalde post niet meer mogelijk zou zijn. Mijn antwoord daarop was onder meer dat ik al eerder had aangegeven voor mijn werk voor MOCHA geen geld te hoeven ontvangen en ik heb een aantal alternatieven genoemd.

Overigens blijkt zonneklaar uit de eerdere emails dat ik nooit het functioneren van MOCHA in twijfel heb getrokken en ook aan Mitch heb ik aangegeven dat dat wel zeer vreemd zou zijn omdat zowel Daniëlle als Manna door mij als vervanger naar voren waren geschoven. Daarnaast heb ik regelmatig met tegelijk Manna en Daniëlle overleg gehad over de voortgang bij MOCHA – niet bepaald een handelswijze die twijfel aan samenwerking inhoudt.
Mijn enige twijfel betrof het functioneren van Menno – terecht naar nu blijkt.
Wat betreft de financiële ‘moeilijkheden’ zij vermeldt dat het ging om een bedrag over drie jaar van ca. 38.000 op een totaal van bijna 700.000 euro – zie budgetberekening juni 2015. Niet direct een bedreiging of anders een teken van onvoorstelbaar slecht financieel beleid.

Daarenboven zij vermeld dat een dreiging met ‘stappen’ (vergelijkbaar met de dreiging met een arbeidsconflict in maart 2015 – zie daar) alsook de karaktermoord die werd gepleegd door Daniëlle en Menno eerder bedreigend mag worden genoemd dan een telefoongesprek waarin mijn boosheid tot uiting werd gebracht.

STICHTING PRATENOVERGEZONDHEID NEDERLAND
Ten eerste is Menno tijdens de gesprekken die het bestuur van het Fonds Pratenovergezondheid met Menno had over het voornemen een stichting op te richten er herhaaldelijk op gewezen dat de DIPEx-licentie was uitgegeven door DIPEx Charity voor de duur van het project rond Dementie (halverwege 2013, het symposium). Vanaf dat moment is geen licentie meer aangevraagd omdat er nog geen zicht was op een vervolgproject. Dit kwam pas in 2014 aan de orde.

In de tussentijd was DIPEx International (DI) opgericht (ik ben daar vice-chair van) – een consortium van 13 landen die dezelfde methodiek hanteren waardoor vergelijkende studies mogelijk zijn.
DI had, om de kwaliteit van het onderzoek en de onderzoekers te garanderen licentierechten geformuleerd die bij lidmaatschap van DI – mits aan specifieke eisen was voldaan – konden worden verkregen. In de vergadering van de Board of Directors van DI tijdens de Freiburg conferentie in juni 2015 werd het bedrag vastgesteld dat door leden van DI hiervoor zou moeten worden betaald. Ik heb toen aangegeven dat ik de licentie vooreerst uit eigen middelen zou betalen en dat de licentie zou moeten worden gegeven aan “Stichting PratenOverGezondheid Nederland, p/a P.A.Wiegersma, voorzitter”. Er is dus geen sprake van het vewerven van de licentie als privépersoon en dat heb ik tijdens het overleg op 8 september ook aangegeven. Ik heb de invoice betaald, in principe als voorschot mochten de financiële middelen van de stichting op enig moment toereikend zijn. Het gaat hier dus niet om een verlengen van maar om een nieuw verkregen licentie. De redenen voor het oprichten van de stichting zijn tijdens de twee overleggen uitgebreid met Menno besproken en hij kon zich daar alles bij voorstellen (landelijke uitstraling, ANBI status, kwaliteitscontrole).

Ik ben dan ook erg benieuwd naar de bijlage waarin wordt aangegeven dat de licentie tot februari 2015 liep en door wie die is uitgegeven. Deze bijlage is niet toegevoegd, waarschijnlijk omdat deze pas vlak voor verzending is bedacht.
Voor de inhoud van de eerste bijeenkomst van het Fondsbestuur en Menno zij verwezen naar bijgaand verslag. Nimmer is aangegeven dat het bestuur van de Stichting zou worden gevormd door het Fondsbestuur – aldus staat dit misverstand bij Menno ook in het verslag vermeld. Toen Menno aangaf bezorgd te zijn over het verkrijgen van kwalitatief onderzoek vanwege het feit dat de Stichting geen directe band meer zou hebben met de afdeling GZW hebben zowel Meijboom als Kalverboer aangegeven bestuurslid te willen worden als daardoor deze ongerustheid zou kunnen worden weggenomen.
Nimmer is besproken dat de rol van het UMCG zou ophouden. Er is zelfs met nadruk gewezen op het voordeel van het in stand houden van het Fonds als onderzoeksorgaan waarvoor apart een samenwerkingovereenkomst als Preferred Partner zou worden opgesteld. Afspraak tijdens het tweede overleg op 8 september was dat de SWO samen met een door mij op te stellen ‘oplegbrief’ door Obbe naar de juridische afdeling zou worden gestuurd om te laten beoordelen. Dat waren de afspraken die zijn gemaakt en niet die welke worden gesuggereerd door Menno – dit zijn slechts achteraf bedenkingen die volkomen ten onrechte als besproken zijnde worden weergegeven.

Van een ‘toegeven’ dat de stichting opgericht zal worden is dan ook geen sprake – dit was tijdens het overleg aangegeven. Het oprichten stond ook niet ter discussie, maar de relatie tot het Fonds PratenOverGezondheid.

In de fondsstatuten staat vermeld dat de reden voor het ‘verbieden’ van stichtingen door medewerkers van het UMCG lagen in het feit dat er dan vaak sprake was van 3e en 4e geldstromen en een financiële koppeling waardoor in geval van calamiteiten het UMCG aansprakelijk kon worden gesteld. Bij deze stichting is dat op geen enkele manier aan de orde. Zie hiertoe de statuten.

De beschuldiging dat dit in strijd is met het belang van het UMCG is volstrekt onjuist en tijdens de gesprekken met Menno is dit uitgebreid aan de orde geweest, waarbij werd aangegeven dat juist het opzetten van een Preferred Partnership met het UMCG (bij voorkeur het Fonds) een verrijking zou zijn van de mogelijkheden. Daarbij zij vermeld dat ook elders in het UMCG onderzoekers bezig zijn met kwalitatief onderzoek met behulp van de DIPEx  methodiek. De resultaten van het onderzoek zullen dan ook worden gepubliceerd op de website van de Stichting.