Het UMCG AFVALPUTJE van Reijneveld

HET PERFECTE UMCG AFVALPUTJE VAN

‘HOOGLERAAR’ MENNO REIJNEVELD

VOORAL MOGELIJK DOOR ZIJN VANAF 2003 JARENLANGE ACHTERBAKSE LEUGENS EN BEDROG

 

Het onderzoek naar de ontwikkeling van de JGZ laat zien dat de huidige ondergang van de JGZ werd veroorzaakt door het doorsnijden van de sociaalgeneeskundige wortels van dit specialisme, teweeggebracht door (Leidse) kinderartsen. Niet gehinderd door enige sociaalgeneeskundige kennis wat betreft preventie en op populatieniveau initiëren van goed onderbouwde interventies gingen ze aan de slag om van de JGZ een semi-curatief specialisme te maken. Het lukte hen zelfs de door hen voorgestelde veranderingen wettelijk vast te laten leggen.
In Hoofdstuk 4 zal ik laten zien hoe dat tot stand is gekomen.

Het gevolg hiervan is nu een JGZ gekenmerkt door jeugdartsen (door KNMG inmiddels genoemd: artsen Maatschappij en Gezondheid, profiel Jeugd dus geen ‘specialist’) die zich op het (semi-)curatieve gebied begeven zonder daartoe te zijn opgeleid. Zij worden hierin gesteund door de AJN (Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland), de KAMG (Koepel Artsen Maatschappij en Gezondheid), het NJi (Nederlands Jeugdinstituut) en het NCJ (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid).

Al deze onderwerpen worden uitgebreid besproken en toegelicht in de Hoofdstukken 1 tot 5.
In de  ‘Epiloog’ ga ik in op hoe door deze groep, met name AJN en KAMG, gereageerd wordt op mijn oproep om de JGZ weer een echt sociaalgeneeskundig specialisme te laten zijn (Medisch Contact, september 2022).

‘Berichten’ met commentaar
Op de website worden diverse reacties van mijn kant weergegeven waarin ik duidelijk probeer te maken welke onzinnige activiteiten door de JGZ-aanhangers (en soms ook andere sociaalgeneeskundigen) worden voorgestaan – zoals hierboven aangegeven daarbij geholpen door het NJi en NCJ.
Een overzicht hiervan is daarnaast ook te vinden in de Epiloog aan het eind van eerdergenoemde Hoofdstukken 1-5.

Persoonlijke ervaringen
Dit onderwerp wordt beschreven in een apart deel van de website . Het gaat dan om de wijze waarop door de nieuw(e) aangetrokken hoogleraar (2003: Menno (Sijmen Anne) Reijneveld – SAR) een oorspronkelijk prettige en aangename werkomgeving tot een ware hel maakte. Hij maakte daarbij vele medewerkers het werken onmogelijk (zie in menu: werkervaringen met SAR  en de hulpjes van SAR). Ook zorgde hij voor en was hij initiator van een volledige afbraak van tot dan toe goede samenwerking met andere onderdelen van de afdeling Gezondheidswetenschappen (Gezondheidsrecht, Ethiek, Psychologie).

SAR heeft daarnaast samen met nagenoeg al de medewerkers op de afdeling Sociale Geneeskunde (en ook het PratenOverGezondheid-bestuur – POG) veel tijd besteed aan het mij onmogelijk maken POG door mij verder te ontwikkelen. Het resultaat daarvan was dat POG na mijn start in 2010, die vooral door volledig falen van Manna Alma (zie daar) ondanks de diverse door mij geregelde financiële mogelijkheden niet meer in staat bleek nieuwe activiteiten te ontwikkelen.
Verder heeft hij, vooral dankzij met de veel genoegen uitgesproken hulp van Daniëlle Jansen (die een aantal jaren daarvoor door mij president was gemaakt) veel tijd besteed aan het met zijn bekende leugens door EUPHA-Presidents laten termineren van mijn inmiddels al 15 jaar CAPH (Child and Adolescent Public Health) succesvolle presidentschap in de EUPHA en ook mijn internationale activiteiten voor DIPEx Charity Oxford.
Voor een overzicht van zijn vele volstrekt immorele leugens en de wijze waarop hij zijn achterbakse activiteiten mogelijk probeerde te maken, zie tekst.

Opvallend is daarbij dat door échte hoogleraren in andere universiteiten het UMCG ‘het afvalputje’ wordt genoemd. Dit is mede veroorzaakt door het feit dat de dubieuze activiteiten van SAR door veel medewerkers van Sociale Geneeskunde worden toegeschreven aan zijn zwaar gereformeerde achtergrond; volgens sommigen zijn lidmaatschap van de Noorse Broeders.

 

Bijlage 1

Commentaar SAR en Hirasingh rond scoliose onderzoek + antwoord

The effect of school screening on surgery for adolescent idiopathic scoliosis: reanalysis is needed

With much interest, we read the paper of Wiegersma and coworkers regarding the effect of school screening on surgery for adolescent idiopathic scoliosis.[1] It is based on a comparison of the number of cases of surgery for idiopathic scoliosis in Dutch regions in which the Youth Health Care (YHC) department screens and not screens for this disorders. The topic is important as scoliosis is disabling and may require extensive surgery. An intervention that effectively prevents extensive surgery at reasonable costs should thus be encouraged. Regarding school screening for idiopathic scoliosis (and subsequent conservative treatment) Wiegersma et al. conclude that this does not reduce population rates for scoliosis surgery and should thus be reconsidered. Unfortunately, this conclusion seems to be based on a flawed interpretation by the authors of their own data. Central in the study of Wiegersma et al. are the data as presented in the first table of their paper,[1] which is reproduced here. In their calculations they first assume that a screening for scoliosis of children aged 12 or 13 years will prevent surgery for scoliosis in the age-group 12-19 years. On the basis of this, they conclude that screening for scoliosis has no preventive effect regarding surgery for scoliosis: the odds ratio (OR) comparing regions in which screening is performed with regions in which this is not done, is ‘1.00’ (whereas only values between 0 and 1 indicate a preventive effect). However, their assumption in constructing this table is that a screening of children aged 12-13 years should has an immediate effect for children aged 12 or 13 years as well. This is very unlikely: it means that after detection of early scoliosis, a conservative treatment should be started immediately and should have immediate effects too. In some instances, the screening should even have an effect before the child could actually have been screened.

Wiegersma and coworkers recognise that this line of thinking is logically impossible and therefore do a second calculation in which they exclude children with surgery sooner than one year after possible screening. This calculation seems to be seriously flawed, however. It is based on 58 cases with surgery in the screening regions, and 92 cases in the non screening regions. We cannot derive these numbers of cases in any way from their tables: to be unbiased, regarding cases and controls from similar agegroups should be excluded. We do not know the exact age on which children in the non screening regions would have been screened if there had been a screening in these regions. However, assuming, like Wiegersma et al. do that the screening occurs in the age-group 12-13 year and that the effects of a conservative treatment can only be expected after at least one year, children aged 12-14 years should be excluded from the analysis. In this case the resulting OR (95% confidence interval) is 0.87 (0.571.32).[2 3] This implies a somewhat preventive effect, though clearly without statistical significance due to the small number of cases involved. If the cut-off is set at a higher age, this preventive effect increases though it remains without statistical significance (table, last columns). On the basis of this reanalysis we conclude that the data of Wiegersma and coworkers indicate that screening for idiopathic scoliosis may have some preventive effect. Their study is however to small to yield an accurate estimate of this effect. Furthermore, the design of their study will lead to an underestimation of this preventive effect. Firstly, children may move from a screening to a nonscreening region (and vice versa) in the period in which the effect of the screening on surgery rates would occur. This will always lead to an underestimation of the actual effects of this screening.

Secondly, in the study period almost all Dutch children aged 12, 13 or 14 years received either a screening for scoliosis or a preventive examination by a YHC.[4] Examination of the trunk is usually also part of the latter too. This implies that they compare the effect of a specific screening for scoliosis with the effect of a combined examination, again leading to an underestimation of the net effect of such a screening. Thirdly, even in regions labeled as screening, some children will not be invited or not participate, again giving an underestimation. We invite Wiegersma and coworkers to reformulate their conclusion in a sense that their study gives some, though inconclusive, evidence for effectiveness of screening on idiopathic scoliosis.

Table Distribution of cases and of referents across Youth Health Care department that screen (‘screening) and do not screen (‘non screening) for idiopathic scoliosis; odds ratios and 95%­-confidence intervals at each age‑group refer to the number of cases and referents of that age and older

screening      no screening       OR*       95%-CI
CASES by age

12 years                   6                 7                1.00    0.74    1.35
13 years                 15                15                0.97    0.71    1.33
14 years                 14                27                0.86    0.61    1.23
15 years                 17                25                0.87    0.57    1.32
16 years                   8                19                0.71    0.40    1.26
17 years                   7                  9                0.74    0.34    1.62
18 years                   2                10                0.30    0.07    1.34
19 years                   0                  1

total of cases           69              113

Referents
total of cases       413152 676840
* Odds ratio regarding the number of surgery cases among children of this age and older (but < 20years).

 

Sir,

We were pleasantly surprised to learn that more than one year after it’s publication our article still generates enough interest to give rise to letters to the editor. Furthermore, we are grateful to the authors of the letter for bringing forward the interesting point concerning the age difference at surgery and its possible explanation. It provides new insights into the reasons behind the inadvertently adverse effects of youth health care activities, discussed in other publications,[1,2] although we doubt this was the authors’ intention.

Before explaining this in more detail, we will first address the comments of the authors. In their letter Reijneveld and Hirasing state, that we should have excluded the 12 – 14 year olds in toto, because the effect of screening of scoliosis on surgery could only be expected one year after such a screening. This, of course, is a rather curious line of argument. It must be obvious that those screened at age 12 can be included when surgery took place at age 13 or 14, which of course is the reason, why the numbers for the second calculation cannot be derived from the table in question. This misinterpretation of the authors can only be explained by assuming they have somehow overlooked the fact, that information on surgery was obtained at an individual level. This assumption is further substantiated by their comment that in some instances the screening should even have an effect before the child could actually have been screened, although it could also indicate a rather perfunctory reading of the article – see ‘Population and Methods’ section, last two paragraphs.[3] Also, we would like to point out that the remark about the effect being clearly without statistical significance because of the small number of cases involved, seems rather at odds with prevailing epidemiological insights.[4]

Furthermore, in stating that almost all (sic) Dutch children would have had some sort of screening, they demonstrate their  – of course understandable – lack of relevant information. Nevertheless, even without the pertinent data, it must be clear that children can have had no screening or physical examination for several reasons, transition to another frequency of activities by the youth health care department being the most apparent.

As for the remarks about nondifferential misclassification, the inclusion of preventive examinations at age 14, and the difference between offering an activity and actual participation, this was extensively discussed in the article itself and in response to an earlier letter to the editor.[3,5] We do not feel it necessary to burden the reader with a reiteration of the arguments.

To return to our opening remark about the reasons behind the inadvertently adverse effects of youth health care activities: surgery for scoliosis is an extremely severe procedure with clear (postoperative) risks, undertaken only in the gravest of cases, and carried out in one of seven specialised centres in The Netherlands, following a rigorous protocol. In their table, the authors of the letter show clearly, that as the cut-off point for age is set higher, the OR decreases. This, coupled with the fact that the mean age at surgery for screened cases was higher than that of cases that were not screened – a fact also demonstrated in said table – indicates that the level of severity of scoliosis, necessitating a surgical intervention, is reached sooner in the screened population. This is a further, worrying, indication that in regions where youth health care workers are active, parents and teachers are lulled into a false sense of security, thus reducing their alertness, which results in a greater occurrence of the behaviour or disorders, targeted by the preventive activities. So, in this particular instance, a patient delay occurs, resulting in a later, and thus less effective, treatment of the scoliosis. In the case of suicide, it resulted in a significantly increased number of parasuicides in regions where open consultation hours were held,[1] and in the case of health compromising behaviour it resulted in an increase in smoking and use of alcohol.[2]

In the light of this new evidence brought to our attention, we would like to stress even more our appeal for a critical reappraisal of youth health care activities, in this case more specifically the screening for scoliosis. In effect, as the OR for surgery for cases one year after possible surgery is 1.03, after reformulation our conclusion would more likely read: ‘our study gives some, though inconclusive, evidence for an adverse effect of screening on idiopathic scoliosis.

 

  1. Wiegersma PA, Hofman A, Zielhuis GA. Prevention of suicide by youth health care. Public Health 1999;113:125-130.
  2. Wiegersma PA. Long term effects of youth health care for schoolchildren in The Netherlands. Nijmegen 1999, Thesis.
  3. Wiegersma PA, Hofman A, Zielhuis GA. The effect of school screening on surgery for adolescent idiopathic scoliosis. Eur J Public Health 1998;8:237-240.
  4. Rothman KJ, Greenland S, eds. Modern epidemiology. Philadelphia: Lippincott-Raven Publishers, 1998.
  5. Wiegersma PA, Hofman A, Zielhuis GA. The effect of school screening on surgery for adolescent idiopathic scoliosis: response to readers’ comment. Eur J Public Health 1999;9:152.

 

Bijlage 2

“Wetenschappelijke” vergadering NVJG mei 2000 – verslag in ledenbulletin

Vraag: Heeft het proefschrift van Auke Wiegersma nog schade aangebracht aan de jeugdgezondheidszorg?

Antwoord: Het proefschrift is ontrafeld en op veel punten ontzenuwd. Er is veel publiciteit over geweest, maar bij het publiek staat het maar kort in de belangstelling, bestuurders hebben een groot vertrouwen in de jeugdgezondheidszorg en bij directies zal het beleid er niet door worden geraakt.

De argumenten van de NVJG tegen het bedoelde proefschrift zijn gepubliceerd in het Ledenbulletin, in een persbericht en er heeft een stuk over gestaan in Medisch Contact. Hoe minder aandacht er nog aan wordt geschonken hoe beter het is.

Bijlage 3

Vraag promotie Mevr. Koolen Maastricht oktober 2004

Geachte Mevrouw de promovendus,

Allereerst uiteraard ook mijn complimenten voor uw proefschrift en de daarvoor verrichte arbeid. Uw stelling over promotie op oudere leeftijd spreekt mij bijzonder aan, en voor mij bleek het daarnaast ook een probaat antiroestmiddel te zijn.

Het is dan ook jammer te moeten vaststellen dat de interventie na analyse op zijn minst geen en als men de percentages bekijkt zelfs een negatieve tendens laat zien, iets wat overigens wel vaker bij de Jeugdgezondheidszorg het geval is. Uw aanbevelingen lijken dan ook meer algemeen bedoeld te zijn dan voort te komen uit uw onderzoek.

Het wordt dan uiteraard interessant om na te gaan waar dit falen van de interventie aan toe te schrijven zou zijn. Een mogelijke oorzaak zou kunnen liggen in het feit dat gekozen is voor een interventiemodel dat in essentie tot doel heeft ongewenst gedrag en zelfs verslaving tegen te gaan. Intuïtief zou ik zeggen dat een dergelijk model voor het bevorderen van gewenst gedrag minder voor de hand zou liggen. Hier ligt evenwel niet mijn expertise en ik zou u dan ook een vraag willen stellen over een mogelijke andere oorzaak van het negatieve effect van de interventie.

Bijlage 4

E-mail over vervanging voor functie Algemeen Coördinator coassistentschappen SG

Sent: zondag 15 februari 2015 17:13
To: Reijneveld, SA (med)
Cc: Wal, O van der (med)
Subject: RE: taken coschappen

Menno,

Ik heb vrijdagmiddag op uitermate plezierige wijze afscheid kunnen nemen van de regiocoördinatoren.

Het argument rond de financiering is mij altijd onduidelijk geweest: per jaar krijgen wij van de instellingen bij elkaar tussen de 35.000 en 45.000 euro ([400 – 450] x 4 x ca. 26 euro). Na aftrek van vergoeding van terugkomdagen (100 euro per terugkomdag) blijft daar – gezien ook het feit dat de regiocoördinatoren zelf regelmatig terugkomdagen voor hun rekening nemen – minimaal 25.000 van over. Daar gaan dan uiteraard nog de algemene terugkomdag en reiskosten e.d. van af. Het resterende bedrag (zelfs bijzondere uitgaven als regionale trainingen ad 750,- in aanmerking nemende) lijkt mij afdoende om vervanging te bekostigen.

Wat betreft de werkzaamheden:

  • KDO M2/M3
  • organisatie terugkomdag
  • evaluaties regelen
  • evaluatiegegevens uitwerken
  • tussentijds overleg met affiliatiecoördinatoren
  • overleg regiocoördinatoren
  • ‘heidagen’ regiocoördinatoren
  • bijwerken documenten voor Nestor, Tropengeneeskunde
  • overleg buitenlandse stages incl. nieuwe stageplekken in het buitenland
  • vormgeving / aanpassing van en overleg over stageprogramma’s, met name voor meer klinische vakken
  • ontwikkeling integraal co-schap met HAG en OG
  • ontwikkeling co-schap Oldenburg
  • ad hoc probleemoplossing (voor zowel studenten als docenten)
  • IOSG overleg
  • Tropengeneeskunde
  • financiële afwikkelingen in het algemeen
  • administratieve werkzaamheden algemeen
  • overige diverse taken

Waarbij zij aangetekend dat wij in de gelukkige omstandigheid zijn dat wij regiocoördinatoren hebben die het geen probleem vinden aanzienlijk meer werk te verrichten dan de 0,2 FTE die hen is toegemeten. Een aanstelling van minimaal 0,3 FTE zou hier beter op zijn plaats zijn.

Wat mijzelf betreft schat ik mijn werkzaamheden op minimaal 0,4 FTE, zij het dat de belasting zijn ups en downs kent. Dit was tenslotte ook de reden dat ik de afgelopen 2 jaar zeer regelmatig om ondersteuning heb verzocht (toen was er immers geen sprake van vervanging).

groet
Auke

Bijlage 5

Verslagen en emails rond oprichting Stichting PratenOverGezondheid (POG) Nederland

Verslag gesprek bestuur Fonds POG met de vele leugens van Menno Reijneveld

17 juni 2015 13.30 uur

Aanwezig:
Karin Kalverboer(KK), Betty Meyboom(BM), Obbe van der Wal(OW), Menno Reijneveld(MR) en Auke Wiegersma(AW)

Algemeen:
Het gesprek dat door BM werd gevoerd namens het bestuur van het Fonds verliep zakelijk en openhartig. Wel bleek dat MR tot ongeveer halverwege het overleg het idee had dat wij spraken als  bestuursleden van de nieuw op te richten Stichting. Het feit dat wij spraken als bestuur van het Fonds kwam dus als verrassing en gaf vanaf dat moment ook een andere richting aan het gesprek.

Wat betreft de op te richten Stichting:
MR gaf aan in te zien dat een landelijke Stichting voordelen bood boven een UMCG-gelieerd Fonds (landelijke uitstraling, ANBI-status, e.d.). Hij had daar geen bezwaren tegen. Wel vroeg hij zich af of dit ook langs de Raad van Bestuur zou moeten worden gezonden om er zeker van te zijn dat ook deze geen bezwaar hebben tegen het oprichten van de Stichting.

Besproken werd dat de landelijke licentie voor DIPEx bij de Stichting zou komen te liggen en wat dat in zou houden – kwaliteitsgarantie, includeren van modules, onderhoud website e.d.
Uitdrukkelijk níet de opgave van de Stichting is het verwerven van fondsen (anders dan via de ANBI-regeling) voor onderzoek – dit blijft een taak van de onderzoeksinstellingen evenals het uitvoeren van dat onderzoek.
Daarna werd besproken op welke wijze het UMCG / GZW er op kon rekenen dat zij dit type onderzoek zouden kunnen blijven uitvoeren. Aangegeven werd dat dit middels een SWO zou worden vormgegeven (‘preferred partnership’), zoals dat in wezen nu ook het geval is bij de samenwerking met de VU. Wel werd aangegeven dat het niet ondenkbaar zou zijn dat in de toekomst het aantal preferred partners zou worden uitgebreid.

Toen bleek dat de Stichting nog moest worden opgericht en dat de bestuursleden BM en KK van het Fonds er de voorkeur aan gaven zitting te nemen in de Raad van Advies gaf MR aan enige twijfels te hebben, vooral waar het de ‘garantie’ van onderzoek betrof. De reden was met name dat door AW werd aangegeven dat bestuursleden van de Stichting gezocht zouden worden op landelijk niveau (NPHF, NCPF, e.d.). BM en KK gaven toen aan in een overgangsfase desnoods zitting te willen nemen in het bestuur van de Stichting, mocht dat de twijfels kunnen wegnemen.

Ook kwam ter sprake wat in de (nabije) toekomst de functie van het Fonds zou moeten zijn; zou deze niet beter kunnen worden opgeheven. Het bestuur gaf aan dit nog onderling te willen bespreken. In de ogen van MR betrof het in wezen een lege huls – AW meende dat er wel degelijk een functie voor was.

Besluitenlijst gesprek bestuur Fonds POG met Menno Reijneveld, afdelingshoofd
8 september 2015 13.00 uur

Aanwezig:
Betty Meyboom(BM), Obbe van der Wal(OW), Menno Reijneveld(MR) en Auke Wiegersma(AW)

M.k. afwezig:
Karin Kalverboer (KK)

Algemeen:

Doel van het overleg was om tot definitieve afspraken te komen ten aanzien van het oprichten van de Stichting PratenOverGezondheid.

Verslag overleg 17 juni:

Iedereen gaat akkoord met het opgesteld verslag.

Besluiten, genomen tijdens overleg:
MR heeft geen bedenkingen meer wat betreft het oprichten van Stichting POG.

  • De Stichting zal vóór 1 oktober 2015 worden opgericht.
  • In het bestuur van Stichting POG zullen BM en KK zitting nemen voor de periode van maximaal één jaar, waarna hun functie zal worden overgenomen door nog te benoemen nieuwe bestuursleden. BM en KK zullen deel blijven nemen aan de Stichting als lid van de Raad van Advies.
  • De relatie van de Stichting met de onderzoeksinstellingen (i.c. Fonds POG en VU) zal worden bekrachtigd door het opstellen van ‘preferred partnership’ overeenkomsten. De overeenkomst met het Fonds POG zal na bespreking van het concept door partners en bestuursleden worden voorgelegd aan MR en OW, die het ter beoordeling verder zullen geleiden naar de juridische afdeling van het UMCG. OW zal dit traject begeleiden.
  • Bij de hierboven genoemd concept-overeenkomst zal door AW een ‘oplegbrief’ worden aangeleverd, waarin kort wordt aangegeven wat de achtergrond en functie van de Stichting POG inhoudt, met name ter verduidelijking van de financiële relatie met het UMCG en de positie ten opzichte van het FONDS POG.
  • Het Fonds POG zal blijven bestaan zo lang het UMCG dat toelaat, mede omdat ook buiten de afdeling GZW vergelijkbaar (DIPEx) onderzoek wordt uitgevoerd.

 Sluiting

Het overleg wordt rond 14.00 uur beëindigd.

———- Doorgestuurd bericht ———-
Van: Reijneveld, SA (med) <s.a.reijneveld@umcg.nl>
Datum: 28 september 2015 13:58
Onderwerp: RE: overleg 8 september
Aan: Auke Wiegersma <pawiegersma@gmail.com>, “Wiegersma, PA (med)” <p.a.wiegersma@umcg.nl>
Cc: “Wal, O van der (med)” <o.van.der.wal@umcg.nl>, “Jong, B de (med)” <b.meyboom@umcg.nl>, “kalverboer@zorginnovatieforum.nl” <kalverboer@zorginnovatieforum.nl>

Beste Auke,

Dank voor het verslag van 8 september. Ik heb hier op enkele punten commentaar:

Het eerste punt (‘MR heeft geen bedenkingen..’) heb ik zo niet gesteld. Het moet zijn: ‘MR geeft aan dat de afdeling juridische zaken van het UMCG de overdracht van de licentie naar een externe stichting moet toetsen aan het strenger wordende beleid van het UMCG wat betreft externe stichtingen.’
Ik mis het punt dat ik maakte wat betreft de huidige licentie. Ik wil daar de volgende toevoeging: ‘MR geeft aan dat de overeenkomst van UMCG met DIPEx per begin 2015 verlengd had moeten worden en vraagt of dat is gebeurd. AW geeft aan dat hij de kosten van verlenging van zijn privé rekening heeft voldaan. MR drukt zijn verbazing daarover uit.’

Ik snap verder de toevoeging ‘..mede omdat ook buiten de afdeling GZW vergelijkbaar (DIPEx) onderzoek wordt uitgevoerd.’ bij het laatste punt niet.
Tot slot een kanttekening: de gebeurtenissen na dit overleg hebben mogelijk hun weerslag op het traject rond DIPEx.

Vriendelijke groet
Menno Reijneveld

On 4-10-2015 15:42, Auke Wiegersma wrote:
Betty,

Herken jij dit? Volgens mij hebben wij het alleen over het preferred partnership gehad en niet een toetsing van de oprichting van de stichting aan ander beleid van het UMCG. En daarbij was de afspraak dat Obbe een intermediërende rol zou spelen middels een ‘oplegbrief’ van mij.
Daarnaast hebben wij het dacht ik uitgebreid gehad over het feit dat er ook elders binnen het UMCG DIPEx-onderzoek werd verricht – kennelijk heeft hij dat weer vergeten.

De laatste zin zal ik je nog eens uitleggen onder het genot van een prettig drankje….

ik hoor het graag van je (misschien nog net voordat je naar Zuid-Amerika afreist….)

groet
Auke

Van: Jong, B de (med) <b.meyboom@umcg.nl>
Datum: 6 oktober 2015 12:14
Onderwerp: Re: Fwd: overleg 8 september
Aan: Auke Wiegersma <pawiegersma@gmail.com>

Dag Auke, Ik heb jouw besluitenlijst en het commentaar van Menno naast elkaar gelged.
1.Ik herken zijn eerste opmerking ook niet. Volgens mij zijn de notulen conform het besprokene in dit opzicht.
2. Menno’s punt 2 ontbreekt inderdaad in jouw notulen.
3. Hiervan zou ik geen punt maken, maar hem tzt. berichten dat hierbij gedoeld wordt op onderzoek via de afdeling kindergeneeskunde.
4. Wat bedoelt hij met de gebeurtenissen na dit overleg?
Ik sta op punt te vertrekken. Je hoeft mij op dit moment niet te antwoorden.
Ik zou over Menno’sopmekringen Obbe nopg vragen en naar aanleiding van Menno’s brief op dit moment een vriendelijk breifje schrijven dat we zijn opmerkingen tijdens het toekomstig overleg over het prefered partnership zullen bespreken.
Groet Betty

Bijlage 6

Emails over bedrag dat moest worden betaald – alles dd. 7 april 2015
De leugens van Obbe van der Wal via SAR (zie ook verder)

Van: Wal, O van der (med)
Verzonden: dinsdag 7 april 2015 14:04
Onderwerp: Rekening

Beste Auke,

Sorry dat ik je hiermee lastig moet vallen onder deze omstandigheden.
In Vidavi staat een factuur klaar (zie bijlage), waaruit ik opmaak dat er voor de domeinregistratie van W-POG zaken gedaan is. De rekening daarvan gaat nu naar het UMCG, maar daar is formeel geen toestemming voor.
Ik adviseerde je t.z.t. deze zaken met Menno te bespreken, jij gaf aan eerst zelf nog zaken te willen regelen voordat je wilde praten.
Ik heb geen signaal van jou of Menno dat dit gesprek heeft plaatsgevonden, noch een signaal van jou dat deze rekening op deze wijze betaald kan worden.
Het probleem is nu dat het UMCG (weliswaar geld van een kostenplaats w=die nauw gelinkt is aan jouw werkzaamheden) moet betalen voor iets waarvoor formeel geen opdracht gegeven is.

Het lijkt me goed dat je de betaling van deze factuur overlegd met Menno, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Vriendelijke groet,
Obbe van der Wal

Van: Wiegersma, PA (med)
Ik begrijp dit niet helemaal: volgens mij heb ik de factuur geaccordeerd voor betaling vanuit 52721 maar mocht dat niet het geval /niet doorgegeven zijn dan zou Manna dit kunnen doen – ik neem tenminste aan dat zij nog steeds facturen kan goedkeuren voor deze projectcode.
Tegenwoordig kan ik niet meer inloggen in Vidavi – genieten met zulke effectieve ICT…

Van: Wal, O van der (med)
De rekening komt ten laste van 52721, maar dat is ook een UMCG – projectcode.
Een uitgave van dit project heeft uiteindelijk ook de instemming van de afdelingsleiding nodig, vandaar mijn mail.

Van: Wiegersma, PA (med) <p.a.wiegersma@umcg.nl>
Ik meen dat we het wel eerder hebben gehad over inverdiengeld en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan bij in ieder geval kleine bedragen. Tot nu toe waren daar geen problemen, ook niet bij mijn afwezigheid.
Zijn de regels nu plotseling veranderd (in het nadeel van mij/POG)? Door wie?

Van: Wal, O van der (med)
Dat klopt, dan waren er uitagevn die gedragen werden.
Ik vraag me af of de achtergrond van deze rekening gedragen wordt, vandaar mijn reminder dat je nog met Menno over deze zaak zou spreken.

Van: Wiegersma, PA (med) <p.a.wiegersma@umcg.nl>
Deze domeinnamen vallen daar niet onder – ze hebben allen met het fonds POG te maken.
Maar dank voor het meedenken.

Van: Wal, O van der (med)
Wil je dan  uitleggen op welke wijze die rekeningen te maken hebben met PIOG en wat de achtergrond is van deze rekening en hoe die in de lijn van gemaakte afspraken vallen?
Nogmaals, het lijkt me beter dat je dit zelf met Menno bespreekt dan via mijn tussenkomst.

Van: Wiegersma, PA (med) <p.a.wiegersma@umcg.nl>
De rekening behelst kosten van registratie van domeinnamen die we bij/via SLASH2 hebben aangevraagd en laten registreren. Ze slaan op het Fonds onder de Research BV en zijn bij wijze van zekerheid aangevraagd om eventuele kapers van de afkorting POG de pas af te snijden. De betreffende domeinnamen zijn al zo’n twee jaar geregistreerd en het betreft dus lopende kosten.

Wat betreft praten met Menno: ik heb me zoals je weet sinds 9 maart ziek gemeld.

Van: Wal, O van der (med)
De uitleg snap ik en lijkt me logisch, ik geef toestemming.
Wat betreft je laatste opmerking: ziekte is zoals je weet geen reden om niet in gesprek te gaan met elkaar.
Ik begrijp je woorden als dat er zaken zijn die je belemmeren in het van jouw kant voeren van een gesprek. Dit via mail bespreken lijkt me niet zinnig, toch?

 

Bijlage 8

EMAIL SAR OVER LICENTIE

From: “Reijneveld, SA (med)” <s.a.reijneveld@umcg.nl>
Date: Friday, October 9, 2015 at 1:04 PM
To: Graham Shaw <graham.shaw99@btinternet.com>
Subject: DIPEx – UMC Groningen, NL

Dear Dr. Shaw, dear colleague,

I am mailing you because of DIPEx. The UMCG holds a licence for DIPEx regarding its use in the Netherlands. Practically, that licence is taken care for by our Department of Health Sciences as we run a series of projects based on the DIPEx technology. We use that to enable a proper accounting for and assessment of patient and client perspectives of health and illness.

In my understanding, the UMCG licence had to be extended this year. However, the contact person has been ill for some time. I am not sure whether this licence has been extended on behalf of the UMCG. It should have been, as we appreciate DIPEx highly and would like to continue to work with it. Being the head of Health Sciences, I would preferably have some personal contact on this issue. Can we have contact by phone or by Skype?

Kind regards

Menno (S.A.) Reijneveld

S.A. Reijneveld, MD, PhD, Community Physician
Professor of Community and Occupational Medicine
University Medical Center Groningen, University of Groningen, Department of Health Sciences (Head)
PO Box 196
9700 AD Groningen
The Netherlands

 

From: Graham Shaw <graham.shaw99@btinternet.com>
Date: Friday, October 16, 2015 at 11:26 AM
To: “Reijneveld, SA (med)” <s.a.reijneveld@umcg.nl>
Cc: Luis Carrasqueiro <luis@healthtalk.org>
Subject: Re: DIPEx – UMC Groningen, NL

 

Dear Professor Reijneveld

Thank you for your email. As I am no longer Chief Executive of DIPEx (UK), I have copied my reply to Luis Carrasqueiro, the current Chief Executive.

As you will be aware, the licence agreement was signed in December 2011 and expired in December 2014. It is no longer the policy of DIPEx (UK) to enter into licence agreements with overseas organisations, following the establishment of DIPEx International (DI) in May 2013 which brings together member organisations around the globe.

With regard to the Netherlands, we have, since the establishment of DI, worked with Dr. P.A. Wiegersma, notwithstanding his sometimes absence for health reasons, to promote the website www.pratenovergezondheid.nl. The parent of the website – Stichting PratenOverGezondheid – is a member organisation of DI.

It is the policy of DI to work through only one member organisation in each country to avoid confusion and, should you wish to take collaboration forward, as indicated in your email, please make contact with Dr Wiegersma to determine how this might best be managed in the Netherlands.

Regards

Graham Shaw
Honorary Treasurer
DIPEx International

Graham.shaw99@btinternet.com
www.dipexinternational.org

Luis Carrasqueiro <luis@healthtalk.org>
aan: Graham Shaw <graham.shaw99@btinternet.com>
cc: Auke Wiegersma <pawiegersma@gmail.com>
datum: 19 oktober 2015 09:26

onderwerp: Re: FW: DIPEx – UMC Groningen, NL

Hello Graham

Thank you for letting me know. I’m in agreement as we discussed that this is a DI matter and therefore we should not be issuing a licence.

Best wishes

Luis

Bijlage 9

Memo Juridische dienst UMCG – Robert Jager
(de manier waarop SAR met uitgebreide hulp van juridische dienst en eigen hulpjes proberen zich POG toe te eigenen)

Aan                 :    drs. R.J. Hiemstra, directeur Sector F
Van                 :    mr. R.E. Jager, Hoofd Juridische Zaken
Datum             :    maart 2016
Betreft            :    Advies website POG

 

Geachte heer Hiemstra, beste Rob,

Op jouw verzoek ben ik nogmaals wat dieper gedoken in de kwestie Wiegersma, meer in het bijzonder de website Praten over Gezondheid (POG).

Uit de stukken die ik van jouzelf en Obbe van der Wal heb ontvangen komt een beeld naar voren waarbij een aantal zaken intern weliswaar niet altijd even ‘handig’ is verlopen, maar die in het kader van een verstoorde verhouding helaas wel vaker aan de orde zijn. De rode draad in het verhaal is wat mij betreft dat Wiegersma toch redelijk aantoonbaar dingen heeft gedaan die niet door de beugel kunnen. Met name als het gaat om het overdragen van de rechten op de website zijn er dingen gebeurd waartoe hij op geen enkele wijze bevoegd was en die ook niet zijn bekrachtigd zijn door de leiding van de afdeling, sector, dan wel de Raad van Bestuur.

Het feit dat hierdoor de belangen van de afdeling zijn en worden geschaad doordat deze in de gebruikelijke vrijheid wordt beperkt vanwege de ophanging van de website bij de stichting versterkt deze conclusie en het belang voor het UMCG dat hiertegen moet worden opgetreden.
De hoofdregel in deze kwestie is in feite dat Wiegersma de zgn. ‘werken van wetenschap’ in dienst van het UMCG c.q. de RUG heeft vervaardigd . Daarmee komen de rechten op die werken toe aan de werkgever.

Op grond van te bovenstaande heeft het mijn sterke voorkeur de website te claimen en terug te brengen waar deze thuis hoort. Hoewel dat gepaard zal gaan met enige juridische  strijd, waar mogelijk ook wat ‘vuile was’ naar buiten komt, ben ik er behoorlijke gerust op dat het UMCG als werkgever aan het langste eind zal trekken. Bovendien denk ik dat het met name de reputatie van Wiegersma geen goed zal doen.

De eerder door jou geschetste variant waarbij het UMCG via het stichtingsbestuur overwegende zeggenschap over de stichting en de website krijgt, is er een die verder ‘gedoe’ kan voorkomen, maar gezien de hogere UMC- belangen gaat mijn voorkeur daar niet naar uit.

Met vriendelijke groet,
Robert Jager.

 

Bijlage 10

De cirkel rond: tussen Leiden en Groningen

 

Universitair Medisch Centrum Groningen, disciplinegroep Gezondheidswetenschappen en TNO Kwaliteit van Leven.

Net binnen bij TNO, we schrijven 1997, werd ik door Pauline gevraagd om mee te doen aan de 4e Landelijke Groeistudie. Ik werkte toen eigenlijk voor een andere sector, Volwassenen, maar ik zou ook dingen doen voor Jeugd.
Mijn bijdrage aan die Landelijke Groei studie bleef klein, maar al snel raakte ik betrokken bij de peilingen Jeugdgezondheidszorg. Eerst als onderzoeker, snel daarna als projectleider. Het begin van een uitdagende samenwerking die ook wetenschappelijk uitermate productief was.

Die samenwerking kende een aantal ijkpunten. Een eerste groot ijkpunt was het congres dat we organiseerden over deze peiling, naar psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen. Hoe konden we een goed draagvlak organiseren, welke aanbevelingen waren de kern? En: hoe zetten we onze resultaten en aanbevelingen ook goed in de publiciteit. De fotos bij dit stukje dateren van die periode. Een leerzaam proces van praten en wikken dat zich daarna nog vaak herhaalde: de effecten van de Volendam-ramp op adolescenten, en het effect van veel huilen van babys op mishandeling, om er maar enkele te noemen.
Tijdens dat wikken, wegen en analyseren, en het schrijven van toppublicaties over de onderwerpen van dat proces, ging het vaak ook over andere zaken. Veel alledaagsere zaken ook: hoe gaat je verbouwing, je colbertboordje dat niet goed zit, en gewoon even voor elkaar koffie halen. Een leuk proces met een eigen dynamiek.

Pauline, jouw rol veranderde in dat proces, van secrorhoofd naar divisiehoofd en hoogleraar, en daarna naar adviseur en hoogleraar. Een soms spannend proces in de onrust die er regelmatig was binnen TNO en LUMC. Soms met stress en scherpte maar geleidelijk ook steeds milder. En mijn  rol veranderde eveneens: eerst proiectleider, toen sectorhoofd, en toen disciplinegroep voorzitter en hoogleraar, maar dan wel elders. Maar daarmee kregen we ook juist weer een gelijke functie binnen TNO, beiden als adviseur.
Na tien jaar is de cirkel ook weer rond wat berreft de focus van het werk. Het begon met de peilingen, en 23 januari 2008 promoveerde Ton Vogels op grotendeels die peilingen, met ons samen als promotor. Ik hoop dat onze samenwerking zo in beweging blijft en dat we elkaar blilven tegenkomen.


Zoals aangegeven: alleen over zijn eigen genialiteit en nauwelijks over Prof. Paulien Verloove-Vanhorick